‘Voor mij bestond COPD niet’
Chris Spaan (66) leeft al 32 jaar met COPD. Terugkijkend, had hij graag sneller willen reageren toen hij de diagnose kreeg. ‘Ik wuifde het weg. Voor mij bestond het gewoon niet.’ Ook herkende hij de eerste klachten niet. ‘Ik dacht dat het een bijwerking was van het roken en de stress.’
Chris werkte bij een internationale bank. ‘Ik had een druk leven en mijn huwelijk liep slecht. Door de stress rookte ik steeds meer. Makkelijk twee pakjes per dag. Ik was vaak benauwd, maar dat negeerde ik. Ik nam het pas serieus toen voetballen met mijn zoontje niet lukte. Om de paar stappen was ik buiten adem. Ik was toen veertig. Omdat ik voor hem een leuke en actieve vader wilde zijn, ging ik naar de huisarts. Die stuurde me door naar de longarts. Ik weet nog dat hij zei: “Meneer Spaan u heeft COPD.” Het was zelfs al verder gevorderd. Mijn reactie? “Ja, dag. Wegwezen.” Ik was gewoon verslaafd en wilde blijven roken. Dan verzin je van alles om niet te hoeven stoppen. Dat negeren ging een paar jaar goed, maar het kon zo natuurlijk niet doorgaan.’
De omslag
‘Het voelde als ‘door de mand vallen’ toen ik in 2004 in elkaar zakte. Ik kon niet eens meer op mijn benen staan. Ik zat in de auto en voelde mij niet lekker. Onderweg stopte ik bij mijn schoonouders, om op adem te komen. Toen ik weer weg wilde gaan, zakte ik in elkaar. Mijn schoonvader bracht me naar de eerste hulp. Ik zag het personeel schrikken van hoe slecht ik eraan toe was. Ik raakte door zuurstoftekort zelfs licht in coma. Toen ik er na een nacht uitkwam, kon ik nog niet eens een washandje optillen. Daarna kon ik niet meer om de diagnose heen: COPD.’
Ik wilde mijn zoon zien opgroeien, daar had ik alles voor over.
Zoon zien opgroeien
Chris startte na zijn ziekenhuisopname met medicijnen. ‘Ik stopte ook met roken. Maar het leed was eigenlijk al geschied. Een jaar later had ik nog maar 10 procent longfunctie over. Uiteindelijk werd ik afgekeurd en kwam ik thuis te zitten. Longventielen zorgden ervoor dat ik ben blijven leven. Ik was de eerste in de wereld, die zonder narcose deze ventielen kreeg. In die tijd was het nog een soort experiment. Bij mij heeft het heel goed uitgepakt. Mijn zoon was toen nog niet volwassen. Daar dacht ik steeds aan. Ik wilde hem zien opgroeien. Daar had ik alles voor over.
Mijn levenskwaliteit is nu prima te noemen. Ik heb ongeveer 26 procent longinhoud. Ik zit niet zielig in een hoekje, verre van zelfs. Ik heb geleerd ermee te leren. Mijn zoon werd mijn mantelzorger. In het ziekenhuis is mij vaak gezegd dat het een wonder is dat ik nog leef. Dat maakt me extra dankbaar voor de tijd die ik heb met mijn zoon.
Tegen anderen zou ik willen zeggen: Luister goed naar je lichaam. Pas goed op jezelf en leg jezelf niet zoveel druk op. Heb je klachten zoals benauwdheid, kortademigheid, weinig energie: neem op tijd contact op met een arts.’